Door: Boukje, verloskundige MSc, gepubliceerd op: 17/03/2023

Tijdens één van de eerste afspraken bij de verloskundige hoor je erover: de kans op een kindje met een bepaald syndroom is 1 op 1000. Ook gedurende de rest van de zwangerschap vliegen de cijfers en kansen je om de oren. Soms lijkt het wel dat er zoveel risico’s zijn en een gezond kindje krijgen bijna niet mogelijk is! Gelukkig worden veruit de meeste kinderen gezond geboren. Maar wat betekenen al die cijfers dan wel?

Cijfers en kansen

Kansen worden vaak uitgedrukt in procenten of in aantallen. Dit kan door elkaar gebruikt worden. Eén op 1000 betekent dat uit een groep van 1000 zwangeren, één zwangere de ziekte of aandoening krijgt. De andere 999 krijgen de ziekte niet. De kans op de ziekte is 0,1%.

Kans op syndroom van Down

Bij een van de eerste afspraken licht je verloskundige je voor over de kans op het krijgen van een kindje met het syndroom van Down. Deze kans is afhankelijk van je leeftijd.

Stel: je bent 29 jaar. De kans op een kindje met het syndroom van Down is dan 14 tot 19 van de 10.000. Dit betekent dat van 10.000 zwangeren, ongeveer 16 zwangeren een kindje met het syndroom van Down krijgen. 9.984 zwangeren krijgen dus géén baby met het syndroom van Down. Dat wordt nog duidelijker in dit plaatje:

Ook later in de zwangerschap kun je te maken krijgen met kansen of risico’s: de kans op een bepaalde gebeurtenis, de kans dat een behandeling slaagt, de kans dat je een ziekte krijgt. Het is belangrijk om altijd door te vragen tot je snapt wat er precies bedoeld wordt.

De kans is drie keer zo groot

Vaak praten zorgverleners over kansen die groter of kleiner worden. Het is belangrijk om goed te weten waar al die cijfers over gaan, zodat je ook weet of je voor een behandeling, medicijn of interventie (medische handeling, red.) wil kiezen. Wat betekent het als je hoort dat een kans drie keer zo groot wordt? Dat lijkt een enorm verschil! Toch is dat maar net afhankelijk van de kans die je vooraf had.

Bijvoorbeeld: de kans dat het kindje voor of tijdens de bevalling in het vruchtwater poept, is bij 40 weken ongeveer 8%. Bij 42 weken zwangerschap is deze kans ongeveer drie keer zo groot: 25%. De kans wordt dus 17% groter. (NVOG, 2019)

Maar stel: de kans bij 40 weken was 0,1%, dan is de kans bij 42 weken 0,3%. Ook drie keer zo groot, maar een verschil van 0,2%. Het maakt dus uit hoe groot de kans aanvankelijk was. (NVOG, 2019)

Hoeveel zwangeren moeten er behandeld worden om iets te voorkomen?

Stel: je nadert de 42 weken zwangerschap. Je verloskundige kan dan voorstellen om te strippen. Strippen is het losmaken van de vliezen van de baarmoederwand en kán de bevalling in gang zetten. Helaas werkt het niet altijd: sommige vrouwen bevallen niet na het strippen. Anderen waren ook zonder het strippen vanzelf al bevallen. Maar uit onderzoek blijkt dat er één zwangere minder wordt ingeleid als er acht zwangeren zijn gestript. Dit noemen we ‘number needed to treat’: het aantal mensen dat gestript moet krijgen om één inleiding te voorkomen. (Bakker & Van Buuren, 2019)

Elke behandeling heeft een number needed to treat. Voor sommige medicijnen geldt dat er veel mensen een middel moeten gebruiken om uiteindelijk een geval van ziekte of overlijden te voorkomen. Dat is niet erg, maar het is wel goed om te weten. Zo kun je beter afwegen of het voor jou nodig is om een medicijn te slikken.

Wat kun je met al die cijfers?

Kort gezegd: keuzes maken. Als je weet hoe kansen werken, kun je beter kiezen wat je wil. En als je weet wat de kansen op een ziekte zijn, kun je ook beter afwegen of je daar dan een medicijn voor wilt slikken. Ook als er misschien bijwerkingen aan de medicijnen zitten. Weet waar je voor kiest!

Bronnen: